-
1 shape
n. gedaante; vorm; vermogen; patroon, structuur--------v. vormen; zich ontwikkelen; vorm gevenshape1[ sjeep]1 vorm ⇒ gestalte, gedaante, verschijning2 (bak/giet)vorm ⇒ model, sjabloon♦voorbeelden:give shape to • vorm geven aan, tot uitdrukking brengentake shape • (vaste/vastere) vorm aannemen/krijgenround in shape • rond van vormin the shape of • in de vorm/gedaante vanI've had no trouble with him in any shape or form • ik heb op geen enkele manier moeilijkheden met hem gehadknock/lick something into shape • iets fatsoeneren/bijschavenknock out of shape • vervormen1 (goede) conditie ⇒ (goede) toestand, vorm♦voorbeelden:1 in bad/good shape • in slechte/goede conditiein(to) shape • in (goede) conditiethat's the shape of it • zo staan de zaken (ervoor)out of shape • in slechte conditie————————shape2♦voorbeelden:shape (up) well • zich gunstig ontwikkelen¶ shape up • zich goed (gaan) gedragen, zijn fatsoen houdenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 vormen ⇒ maken, ontwerpen3 bepalen ⇒ vormen, vorm/richting geven aan♦voorbeelden:shape something from • iets vormen uit/met, iets maken vanshape plastic into buckets • uit/van plastic emmers makenshaped like (a pear) • in de vorm van (een peer), (peer)vormig -
2 develop
v. ontwikkelen; zich ontwikkelen[ divvelləp]1 (zich) ontwikkelen ⇒ (doen) ontstaan; (doen) evolueren/rijpen; (doen) uitbreiden♦voorbeelden:develop from a bud into a flower • van knop tot bloem wordenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 ontwikkelen ⇒ uitwerken; ontginnen♦voorbeelden:1 developing country/nation • ontwikkelingsland/gebieddevelop a film • een film(pje) ontwikkelen -
3 evolve
v. ontwikkeling, zich ontwikkelen[ ivvolv]1 zich ontwikkelen ⇒ zich ontvouwen, geleidelijk ontstaanII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 ontwikkelen ⇒ afleiden, uitdenken -
4 expand
v. uitbreiden, groeien; groter worden[ ikspænd]1 opengaan ⇒ zich ontplooien/ontvouwen4 zich uitbreiden ⇒ zich ontwikkelen, uitgroeien♦voorbeelden:2 the girl did not expand soon in her new surroundings • het meisje kwam niet gauw los in haar nieuwe omgevingII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 spreiden ⇒ ontplooien, ontvouwen♦voorbeelden: -
5 grow
v. groeien; opvoeden; laten groeien; worden; zijn1 groeien ⇒ opgroeien, ontstaan2 aangroeien ⇒ zich ontwikkelen, gedijen♦voorbeelden:grow up • opgroeien, volwassen worden; ontstaangrow up into • opgroeien/zich ontwikkelen tot, wordengrow out of one's clothes • uit zijn kleren groeiengrow into something big • tot iets groots uitgroeienclassical music starts to grow on me • ik begin van klassieke muziek te houden¶ grow up! • doe niet zo kinderachtig!II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 kweken ⇒ verbouwen, telen2 laten staan/groeien 〈 baard〉♦voorbeelden:♦voorbeelden:grow cold/dark/old/rich • koud/donker/oud/rijk wordenyou will grow to like him • je gaat hem wel aardig vinden -
6 form
n. vorm; figuur; gewoonte; formulier (ook in computers); konditie; geestesgesteldheid; klas; ceremonie; gedrag; order; regeling; pasvorm; (in computers) formulier--------v. maken, vormen; ontwerpen; scheppen; redden, halen; voorbereidenform1[ fo:m] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 (verschijnings)vorm ⇒ gedaante, silhouet2 vorm ⇒ soort, systeem3 vorm(geving) ⇒ opzet, presentatiewijze7 manier ⇒ wijze, vorm♦voorbeelden:cursing is bad form • vloeken is onbehoorlijktrue to form • geheel in stijl, zoals gebruikelijk6 in form • in vorm/goede conditiebe on form, be in great form • goed op dreef zijn————————form21 zich vormen ⇒ verschijnen, zich ontwikkelen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 vormen ⇒ modelleren, vorm geven♦voorbeelden:form an example to someone • iemand tot voorbeeld dienen/zijnform an opinion • zich een oordeel vormenform (a) part of • deel uitmaken van -
7 work out
werken; afmaken; berekenen; ontwikkelenwork out1 zich ontwikkelen ⇒ verlopen, (gunstig) uitvallen♦voorbeelden:¶ work out at/to • uitkomen op, bedragenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 uitrekenen/werken ⇒ berekenen, uitzoeken♦voorbeelden: -
8 blossom
n. bloesem--------v. bloeienblossom11 bloesem ⇒ bloeisel, bloei♦voorbeelden:1 be in blossom • in bloesem/bloei staan————————blossom2〈 werkwoord〉2 zich ontwikkelen ⇒ opbloeien, zich ontpoppen♦voorbeelden:the athlete is blossoming out • de atleet is op weg naar de top/‘groeit’ -
9 branch out
filialen openen,versplitsingenbranch out1 zijn zaken/zich uitbreiden ⇒ zich ontwikkelen♦voorbeelden: -
10 pullulate
v. het uitkomen van zaadjes; veel bevrucht[ puljoeleet] 〈zelfstandig naamwoord: pullulation〉 -
11 bloom
n. bloem; bloei; gloed; poeder--------v. ontbloeien; glinsterenbloom1[ bloe:m] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 bloei(tijd) ⇒ kracht, hoogste ontwikkeling4 blos ⇒ gloed, ongereptheid♦voorbeelden:in the bloom of one's youth • in de kracht van zijn jeugd————————bloom2〈 werkwoord〉1 bloeien ⇒ in bloei zijn/staan3 floreren ⇒ gedijen, tieren5 zich ontwikkelen ⇒ (op)bloeien, uitgroeien♦voorbeelden: -
12 boil up
boil upzich ontwikkelen, broeien 〈van onheil enz.〉 -
13 boil
n. steenpuist; kookpunt--------v. kokenboil1[ bojl] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:be at the boil • staan te koken————————boil21 (staan te) koken ⇒ het kookpunt bereiken, gekookt worden♦voorbeelden:1 the kettle is boiling • het (thee)water staat op/kooktboiling hot • kokend heetboil away • staan te koken (tot niets overblijft)boil down • inkoken〈 informeel〉 boil down to • neerkomen op (in het kort, in grote lijnen)II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 koken ⇒ aan de kook brengen/houden♦voorbeelden: -
14 grow up into
grow up intoopgroeien/zich ontwikkelen tot, worden -
15 progress
n. vooruitgang; voortgang; loop; vordering--------v. vooruitgaan; vordering makenprogress1[ proogres] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:in progress • gaande, bezig, in wording, aan de gang; in uitvoering————————progress2 -
16 turn out
blijken te zijn; worden, gebeuren; te voorschijn komen, uit de veren komen, uitlopen (v. stad), opkomen, uitrukken (v. brandweer); afzetten, uitdraaien; produceren, (af-)leveren, presterenturn out♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉6 naar buiten draaien/zetten 〈 voeten〉♦voorbeelden:♦voorbeelden:as it turns out/as things turn out • zoals blijktit turned out that he didn't come at all • het bleek/het werd duidelijk dat hij helemaal niet kwam -
17 we'll see how things shape (up)
-
18 mesenchyme
n. Mesenchyme (bij embryologie- opslagplaats van cellen die zich ontwikkelen tot weefselverbindingen, bloedvaten e.d) -
19 panspermia
n. Panspermia (bij biologie- theorie volgens welk het leven in de wereld verspreid wordt door sporen of bacteriën die zich ontwikkelen in juiste omgeving) -
20 specialize
v. zich specialiseren, zich wijden aan speciaal beroep of studiegebied; aanpassen aan een speciale omgeving, deelnemen aan specialisatie (Biologie); specialiseren, limiteren, beperken, iets specificeren, iets speciaal makenspecialize, specialise[ spesjəlajz]II 〈 overgankelijk werkwoord〉
- 1
- 2